dan komt de voorpeil toe ten minſten ⅗ deelen van de Hop, en de Nazoo maar ⅖ deelen. Maar is men voorneemens 16 guldens en 6 guldens Bier te vaten, dan bezorgt men de Voorzoode niet ten minſten ⅔ deelen van de Hop, hebbende de Nazoo dan aan ⅓ genoeg.
Indien men bij maat, gewigt en tijd, niet orde en oplettendheid te werk gaat, dan heeft men een vasten regel voor zijn doen, en dan zal zeer zelden een gebrouwt mislukken: door bij de gis te handelen, word dikwijls grootelijks gemist. Hierom moet men ook telkens voor het Brouwen overleggen en overreekenen, hoedanige ſoort van Bier men maaken wil; tot welken prijs; hoe veel Mout en Hop ’er toe nodig is; als mede hoe ruim of hoe bekrompen men de Voorpeil aflaaden en kooken mag of moet, om dezelve bij haare bedoelde waarde te houden. Dit laatſte geſchied met het bijpompen van eene meerdere of mindere hoeveelheid van het tweede trekzel. Het Water tot dit tweede trekzel, moet in de Water- of‚ Nazooketel gereed weezen, om op het Meel te zetten tegen dat het eerſte trekzel daarvan is afgeloopen: want haastig brouwen en langzaam mouten, zijn gulden regels in die beide bedrijven: Ik oordeele twee ketels van eene geëvenredigde grootte, genoeg te zijn tot eene volledige Brouwerij; en ik gebruik de mijne beiden tot het kooken van het Bier. Het water, dat men noodig heeft tot het broeiën en zuiveren van de Koelbakken, Geilkuip en Vaten, kan men tusſchen het brouwen uit de Nazooketel, en van het overſchot van het water