Pagina:De Bierbrouwer.djvu/47

Uit Bolksch Bierbrouwersgilde
Deze pagina is niet proefgelezen

tusſchenpoozing van een half of een geheel uur lang; en de eerſte helft neemen als het water in de ketel zulk eenen trap van hitte heeft bekoomen dat het ruischt, en, wanneer men ’er een peilſtok, of een plankje inſteekt, daarvan een weinig langzaam afſchuimt. Maar het laatſte gedeelte water, dat men ondertuſchen ſterk doed aanheeten, moet ſnel, en als kookende op het ingeſtooken hout afſchuimen. Terwijl deeze beide gedeeltens water in het Meel komen, roerd men, geſtadig; maar, zoo haast men het noodige water in de kuip heeft, beveelt den Brouwer of de Kapitein, langs den kant te roeren; dit gedaan zijnde, teld hij een! twee! en alle de knegts haalen het Meel met hunne gaffels, roers of roerſtokken, voor het laatst nog eens gelijk op. — (’Er zijn Brouwers die het eerſte trekzel, na dat het weder in de ketel is gekomen en aldaar met eenige tonnen water verlengd, een half of een geheel uur zonder Hop kooken, en het daarna weder in de werkkuip tappen of jaagen, om het zelve andermaal op het Meel te laaten trekken; vooronderſtellende dat het Meel zich dan beter laat uitbrouwen. Dit noemenze een ſlijmketel opzetten. Doch ik ben met andere Brouwers van oordeel, dat men ’er zoo veel inbrengt als uithaalt; en dat inmiddels hier door het Bier veel van zijn geest, geur en kragt verliest. Ik houde mij daarom aan de twee voorige wijzen van Brouwen, en wel het meest en liefst aan de eerſte.) Het water één uur op het Meel hebbende ſtaan trekken, dat is zoo lang tot dat het boven op het Meel genoeg geklaard