Brouwkunde/Hoofddeel 6
Brouwkunde (1745) door Wouter van Lis | |||
← Hoofddeel 5. | Hoofddeel 6. | Hoofddeel 7. → |
VI. HOOFDDEEL.
Op wat wys het Bier beſt kan bewaart worden.
ALzoo ’er veel arbeids aan vaſt is, om Bier te brouwen, zoo is het de moeite wel waerdig, om omtrent het gebrouwen Bier alles aan te wenden, opdat het nog lang, werig, nog zuur worde.
Het Bier dat men zal bewaren, moet gaar gekookt, van goed Mout, Hop en Water gemaakt zyn; daarenboven moet het in de maanden October, November, February en Maart gebrouwen zyn, want de lucht in de twee eerſtgenoemde maanden minder warm dan in den Zomer, en in de twee laaſtgemelde min koudt dan in den Winter is. In den Zomer nu geſchied het niet zelden dat het geil te fchielyk aankomt, en de Fermentatie met zoodanig een geweldt geſchiedt, dat het Bier daar door van zyne fyne vlugge zout en oliedeelen word berooft, welke het goed moeten maken en houden. Behalven dat de Fermentatië, gelyk wy in het voorgaande Hoofddeel hebben aangetoont, volharde, waardoor het Bier in korten tydt of ſmakeloos of zuur worde: Het Bier nu dat in den Winter word gebrouwen, zal weinig of niet fermenteren, ten ware het geil zeer warm (dat nooit goedt is) worde gezet; het Bier nu weinig of niet hebbende gefermenteert, heeft die volmaaktheid niet, welke het anders zoude hebben gehadt, indien het door een genoegzame fermentatie tot zyn rypheid was gebragt.
Het Bier van de vereiſchte zaken gemaakt, behoorlyk gekookt, gegeſt, en op zyn’regten tyd gebrouwen, kan op zuivere vaten gedaan, en wel verzegelt, jaren bewaart worden.
Daar zyn’er, die op het Bier, dat zy willen bewaren, eenige handen beſte Tarw, eenige ponden Ongel, of eenige Eijeren doen; dan 't is te verwonderen, dat de eijerſchalen in het Bier geheel verteert worden, en de doijer met het wit in zyn vlies beſloten overblyven: Sommigen nemen eenige handen vol toppen van Alſem, Nieuwe Hop, Kryt, en anderen wederom wat anders.
← Hoofddeel 5. | ↑ | Hoofddeel 7. → |