knegts doe oppasſen, dat dat water niet te vroeg gereed zij, veel min doorkooke.
De genoemde hoeveelheid water, is genoeg om het meel de eerſte reize in te roeren: dus zal het meel na het roeren taamelijk gebonden blijven, en men zich niet ſchuldig maken aan het verzuipen van den molenaar, gelijk het ſpreekwoord, onder de Brouwers bekend, luid. Dit is zeker, dat het meel, als het overgooten en al te dun geroerd word, niet wel uitbrouwt. Men moet inmiddels zorg draagen, dat het meel drijvende blijft, tot dat al het water, welk men tot het eerſte trekzel nodig heeft, is getapt, of gejaagd. Het laatſte geſchied in de kleindere Brouwerijën, daar men overäl geen kraanen in de ketels heeft, met een grooten koperen emmer aan een langen houten ſteel, die men een jager noemt, dewelke men met beide de handen opweegt, den rand van de ketel tot een rust- en middelpunt dienende, en dus in korten tijd eene genoegzaame hoeveelheid van water, door eene goot, ſtrekkende van de ketel tot op de werkkuip, kan‚overſlaan. Voor het roeren roept men al het werkvolk, dat tot de Brouwerij behoord, bijéén, en begint gelijkerhand, met alle magt en gezwindheid, te roeren; want men mag het meel geen tijd laaten om te zinken, maar moet met iever aanhouden, tot dat het meel wel is uitgedijgt, en gebonden blijft ſtaan. — Volgends deeze wijze van Brouwen, tapt of zet men het water om de eerſte reis mede te roeren, zonder eenige tusſchenpoozing, in de Meelkuip. Doch men kan, en mag het ook doen met eene