TWEEDE AFDELING.
Handelende over de Materialen, nodig tot het
Brouwen van Bier.
Over het Brouwkoorn.
Van alle de inlandſche Graanen tot het Bier brouwen in gebruik, kies ik voor mij doorgaans alleen welgemoutte Wintergarst, als genoegzaam zijnde om geurig, malsch, aangenaam en duurzaam Bier van te Brouwen. ’t Is waar, de Tarw, gemout of ongemout, geeft blank Bier, met een fijne geur en ſmaak, maar valt in duure tijden (gelijk wij nu reeds veertig jaaren aan den anderen ondergaan hebben, en een Brouwer wel op zijn ruien zouden helpen‚) te kostbaar.
De Spelt, hoe wel ook gemout, koomt mij te vast en te taai voor, en veroorzaakt, mijns eragtens, eene ſchraalheid, raauwheid en drabbigheid in het Bier.
Haver, hoe deugdzaam en goed in zijn ſoort, achte ik geen goed Brouwkoorn, als ondervonden hebbende, dat dezelve, door haare lijmigheid,‘ (waarvan de Tarw, voornamelijk de ongemoutte, ook vrij veel heeft) het uitbrouwen van het meel te zeer belet. Dit alles wil ik echter, als op een meesterlijken toon gezegd, niet aangemerkt hebben; als gaarne mijne gevoelens en geringe ervaarenbeid, voor een bondiger oordeel en