en daarvan een ruim beſtaan hadden; (*[1]) zoo dat ’er voor den Brouwer weinig meer overſchiet, als de leverantie van Bieren tot de laagſte prijzen, daar merkelijke ſchade, in plaats van voordeel op zit: want Bier van vier of vijf gulden de ton, zal het bruikbaar wezen, word in den tegenwoordigen duuren tijd (†[2]), door meest alle Brouwers, veel te zwaar geleverd. Trek daar benevens van dien geringen prijs af de vragtloonen voor vol en ledig vaatwerk, de winst van den Bierſteeker, de wanbetaaling, en het verlies van vaatwerk; zoo bevind men bij ſlot van rekening, eene gewisſe ſchade, in ſtede van eenig voordeel. Te meerder nog, als men aanmerkt dat een gebrouwt dun Bier, echter zoo veel aan brand kost, als een gebrouwt zwaar Bier; dat ’er naar gelang van den prijs, veel meerder vaatwerk toe nodig is, als tot zwaar Bier, en het bijgevolg meerder arbeid kost, enz.
Eene derde en niet minder aanmerkelijke oorzaak van het verval der Brouwerijën, is aan zommige onkundige en zorgelooze Brouwers, of hunne luië, onagtzaame, en dus ontrouwe knegts,
zelve te wijten: want door zorgeloosheid van de
- ↑ (*) Men zie over dit onderwerp, het uitneemend leerzaam en onontbeerlijk Belang-Boekje voor alle Standen en Kostwinningen, onder den titel van Burger en Huismans Almanach, voor de jaaren 1789 en 1790, gedrukt bij. W. Hollrop, te Amſterdam.
- ↑ (†) Ik ſchreef dit reeds voor het jaar van 1795, en zedert zijn de Graanen, en daar onder ook de Garst, nog veel hoger in prijs gereezen.