wijdte boven aan, en 8¾ voeten diepte, met één bodemſtuk van ten minſten 6‚ voeten over de middellijn, om de nagels, gelijk ook de verdubbeling van het koper aan den bodemnaad, voor de verteering door het vuur, in het muurwerk te verbergen.
Geeve hier agter, in Plaat II, eene afbeelding van vijf bijzondere vormen van ketels, de eene over de andere getrokken.
Ik ben geen Wiskundige, maar vermits ik bij onderrigting weet dat een ketel van 12 voeten diep, 12 voeten wijd boven, en 6 voeten op den bodem, 135 tonnen groot is, dan kan men met het oog, volgens de gegeeve teekening, genoegzaam zeker afmeeten dat Fig. 2, 3 en 4 zoo veel kunnen bevatten als Fig. 1; en Fig. 5‚ die een halfbolrond is van 12 voeten wijd, en 6 voeten diep, half zoo veel als de vorigen.
De kerels moeten worden ſaamengeſteld uit één bodemſtuk, ruim zoo groot als de binnenruimte der ovens, uit 6 of 8 brandſtukken, ſtrekkende van den bodem tot de helft der hoogte van de ketels, en uit 6 of 8 verhoogſtukken, om de bovenſte helft van de ketel uit te maken.
De bovenkanten van de brandſtukken moeten, naar den winkelhaak, buitenwaards, omtrent ter breedte van 3 duimen, omgeſlagen worden, om voor een brandrand te dienen, en die van de verhoogſtukken op dezelfde wijze, om te dienen tot dekking van het opperſte muurwerk der ovens, waar op men veilingen 1egd, gezaagd naar het