zijne nieuwherbouwde Brouwerij liet bezichtigen, onderrigte hij mij teffens (zoo ik het wel begreepen en onthouden hebbe), dat bij het loflijk Genootſchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte, te Rotterdam, beweezen was, dat de omloopen der ovens geene brandſtoffen bezuinigen, gelijk men zich verbeeld dat dezelve uitwerken, door dat men dus de hitte van het vuur langs de zijden van de ketels omleid, en dezelve bijna zoo lang, als de ketels in het ronde ſtrekken, daar bij behoud: want dat het bij gedaane proefneemingen ontwijfelbaar gebleeken is, dat de loodregt opgaande vlam en gloed van het ſtookzel veel meer toebrengt tot het heet maken en kooken der ketels, als de zijdelingſche hitte. Waarom men mogelijk beter zoude doen met de omloopen weg te laaten, de ovens ruimer te metzelen, en de bodems der ketels geheel bloot te geeven voor de aandoening van de rechtöpgaande vuurdeelen.
Over de Kuipen en Koelbakken.
De Werkkuip, den Ontvang- of Lekbak onder dezelve, en de Koelbakken moet men doen maken van Riga’s zeer droog grijnenhout, om dat het eikenhout door het heete nat te veel optrekt, krimpt en vervuurd. Hoe wigtiger het grijnenhout is, en hoe meerder met terebintijn vervuld, zoo veel te beeter is het.
De deelen der Koelbakken doet men op zwaluwe ſtaarten, dwars door alle dezelve heengaande, vast leggen. Want indien men de deelen met de