gehouden worden, en de hop kan, onder het kooken, daar in beter keeren en wentelen, dan in diepe enge ketels. Keurd men, om de eene of andere rede, de halfbolronde ketels af, men kan echter, daar het aan geene ruimte in de Brouwerijën ontbreekt, ondieper en wijder ketels doen maaken; namenlijk, in plaats van een ketel van eene kegelvormige of tregterswijze gedaante, de eerſte omgekeerd van 12 voeten diep, wijd boven mede 12 voeten, op den bodem 6 voeten, en houdende 135 tonnen nat, zou men kunnen neemen een ketel in die zelfde gedaante en ſmaak, maar ondieper en wijder, te weten: van 8 voeten diep, wijd boven 16 voeten, en onder 12‚ voeten. Of liever om de al te groote binnenruimte van de ovens, tot zoodanige form van ketels noodig, te verminderen, eene diepte van 9 of 8¾ voeten, wijd boven 16 voeten, en op den bodem 9 of 8 voeten. Om de gewoone binnenruimte van de ovens, of de vuurplaats, dewelke gegeeven word aan een ketel van 6 voeten wijdte op den bodem, niet te buiten te gaan, zou men een ketel van 8 of 9 voeten wijdte op den bodem, 1 voet of 1½ voet meerder ter wederzijden op het vastleggend muurwerk kunnen laaten rusten. Doch verkiest men een ketel van eene omtrent halfbolronde gedaante, dan heeft men die zwaarigheid niet: want zulk een ketel voegt zig, om zoo te ſpreeken, beiden naar een ruim en eng vuurwerk. Dezelve, om mede, gelijk de twee voorige beſchreevene ketels 135 tonnen nat te kunnen houden‚ diende insgelijks te wezen van 16 voeten
Pagina:De Bierbrouwer.djvu/22
Uit Bolksch Bierbrouwersgilde
Deze pagina is niet proefgelezen