Pagina:De Bierbrouwer.djvu/20

Uit Bolksch Bierbrouwersgilde
Deze pagina is niet proefgelezen


EERSTE AFDEELING.

Over de Brouwerij, derzelver Stand, Schikking
en Zuivering.

Voor de Beſchrijving van het Brouwen zelfs, dunkt mij dat het niet ongevoegelijk is, vooraf te overwegen hoedanig de ſtand en ſchikking eener Brouwerij behoord te wezen; als mede, welke Brouwſtoffen de nutſte en verkiesbaarſte zijn.

Eene Brouwerij ſtaa, zoo veel mogelijk is, alleen, en wel aan eene gragt, vaart, of haven; eensdeels, om alle Brouw- en Brandſtoffen gemakkelijk in — en de Bieren, enz. van de Brouwerij te kunnen uitvoeren. Ten anderen, om altoos eene vrije en frisſche lucht in de Brouwerij te kunnen in- en doorlaaten, zoo tot losſing en verdrijving van den damp en hitte, als om het Bier op de koelbakken, bij zomertijd, rasch te doen koelen, en de geheele Brouwerij aanſtonds na het brouwen, en het ſchoon en zuivermaaken derzelve, maar inzonderheid de Geilkuip, de Geilkuip zeg ik nog eens en bij herhaaling, naar onverwijld en heftig ſchrobben en ſchuuren met kalk en zand, ſchielijk op te droogen; of aanſtonds (voornamelijk in Brouwerijën, daar maar eens in de week gebrouWen word) na dat het zand is afgeſpoeld, dezelve, als mede de Koelbakken, met een goed deel zout te beſtrooiën, om dus beiden, door de