Pagina:De Bierbrouwer.djvu/15

Uit Bolksch Bierbrouwersgilde
Deze pagina is niet proefgelezen

bragt hadde? Hij verſchoonde zig met voor te wenden, „dat zij het niet zoo haast hadden kunnen gereed maaken.” Maar wie bemerkt niet dat zulks een ſlegte uitvlugt was, daar de Brouwerij zoo overvloedig van Ketels was voorzien; en nog ſlegter die, welke hij vervolgens maakte; want hem te gemoet voerende dat inmers het Bier, op die wijze behandeld, aanſtonds bederven moest? gaf hij mij ten antwoord: „ó! dat is niet met al, het gaat ſchielijk weg.” Dit zag ik omtrent het voorgaande Brouwt ook zoo gebeuren.

Maar hoe ſlegt recommandeert zulks ondertusſchen bij de calanten, die aan Bier en Impost beide ſchade lijden? En egter wierd mij door eenige gewezen knegts van die Brouwerij, dewelke ik in eene Katoendrukkerij aantrof, verzekerd, dat in die Brouwerij nog wel de beste orde wierd gehouden, van alle de Brouwerijën in de geheele Stad.

Voor zoo verre ik weet is in onze moederſpraak over het Bierbrouwen weinig in het licht gegeeven, dat tot het wezenlijke van, die kunst behoord. Immers wijlen de Heer Wouter van Lis, in der tijd Bierbrouwer te Rotterdam, loopt zeer ligt heen over den graad van warmte en de quantiteit van het beſlag- en roer-water, naar rato van de wigt van ’t meel; — over de bewerking van het meel; — den juisten tijd dien het water op het meel moet ſtaan om de geest en kracht daar uit te trekken; de hoeveelheid van hop te gebruiken tegen eene zeekere en bepaalde hoeveelheid