Pagina:De Bierbrouwer.djvu/44

Uit Bolksch Bierbrouwersgilde
Versie door Kees (overleg | bijdragen) op 15 okt 2015 om 22:51 (→‎Onbewerkt: Nieuwe pagina aangemaakt met '<center> <hr style="height: 3px; width: 80%; background-color: #000; color: #000; margin: 5px auto;" /> <hr style="height: 1px; width: 80%; background-color: #000;...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Deze pagina is niet proefgelezen


DERDE AFDELING.

Over de beste wijzen van Brouwen.

Alles tot het Brouwen gereed zijnde, gebruikt men, om het meel nat te maken en te mengen, of gelijk men het in onze kwartieren noemt: beſlaan; uit de waterketel, tot iedere honderd ponden meel, een kinnetje, of liever wat minder dan een kinnetje, bloedwarm water; ik bedoele zulks zoo warm, dat men ’er naauwlijks de geheele hand, op den duur, in lijden kan. Dus gebruik ik tot elke duizend ponden meel, negen kinnetjes water. Omtrent ¼ deel van dit beſlagwater, door de buis of koker, onder in de kuip gelaaten hebbende, tot zoo verre dat het meel op den losſen bodem even nat word, leide ik de drie overige deelen van het beſlagwater boven over het meel. Dit water in het meel getrokken zijnde, moet het drooge en natte meel gelijk door den anderen gemengt en bewerkt worden. Inmiddels moet het water in de Bierketel digt bij de kook geſtookt worden.

Het meel wel gemengt zijnde, mag men het gerust een half- of een geheel uur laaten ſtaan zwellen en uitdijgen, eer men het heete water om mede te roeren, tapt, of opzet. Ondertusſchen laat men, het beſlagwater geduurende het warme jaargetijde, dat is van half April tot het laatst van October, van onder den losſen bodem uit de