Brouwers, en door onkunde of luiheid en onagtzaamheid van veele knegts, gebeurd het te ligter dat veele Bieren, verzuuren of verzomeren, of eenen anderen bedorven ſmaak hebben; zoo dat het Bier walgelijk, ſchadelijk voor de gezondheid, en een alleronaangenaamſten drank word, waar door men zig het ongenoegen en de beſchaaming van veelen zijner Calanten, aan welke zoodanige bedorvene Bieren worden geleeverd, op den hals haald, en nog bovendien aanmerkelijke ſchade en verlies van neering ondergaat. Het is wel waar, dat het Bier, gelijk alle andere kookzels, aan veelerlei bederf onderworpen is, dat ſommige Calanten wel eens zonder- of om zeer geringe reden klaagen, en dat andere, dien het dikwijls wel het minst past, ons allerongenadigst ſchrobben; maar het is ook niet minder zeeker, dat eene goede behandeling en wel aangelegde voorzorg, veele rampen, in deezen opzichte, kan voorkoomen. Hoe goed ware het dienvolgens dat alle Brouwers, zig bij tijds, op de kennis van het Brouwen met alle opmerkzaamheid en iever hadden toegelegd, en ſteeds hun oog en aandacht op hunne Brouwerijën en het werk dat daar te doen ſtaat gevestigd hielden. Ik weet bij ondervinding, van jongs af, hoe los en zelfs bedrieglijk de meeste knegts‚ als men hun te veel vrijheid laat, te weinig ordres geeft en niet genoeg naziet, het werk behandelen; hoe groote ſchaade hunne Meesters daar bij ook lijden mogen.
Tot ſtaaving van mijn gezegde zal dit ééne