De Bierbrouwer/Verklaaring der Plaaten

Uit Bolksch Bierbrouwersgilde
De Bierbrouwer (1799) door Jakobus Buijs
Besluit. Verklaaring der Plaaten. Inhoud.


VERKLAARING
DER
PLAATEN.

In deze Beſchrijving der Bierbrouwerij voorkomende.


PLAAT I. Fig. I. Bladz. 13, en volgende.

Zijnde eene juiste afteekening der voornaame deelen
van mijne Brouwerij.

Fig. II.

De platte grond.

A. Groote- of Bierkeetel.
a. Kleine- of Waterketel.
B. Werk- of Meelkuip.
C. Lek- of Ontvangbak.
c. Heete Pomp.
D. D. Koelbakken.
E. Geilkuip.
F. Vaatkuip.
G. Vaste Vatergoot.
H.H.H. Werkbank rondom de Meelkuip.
I. Trap, opgaande naar de Werkbank.
K. K. De Schoorſteenen der beide Ovens.
L. Twee Trappen, afgaande naar den Stookput.
M. Stookput.
N. Koolbak, groot genoeg voor één Brouwt.
O. De Eest.
P. P. De Vuur- en Aschplaatſen‚ de eene boven de
andere.
Q. Q. De beide tochtgaten.
R. Schaal van 12 voeten Rhijnlands.


PLAAT II. Bladz. 15, en volgende.

Afbeelding van vijf onderſcheidene Ketels.

Fig. 1, 2, 3, 4.   Ketels van onderſcheiden formaat, ieder inhoudende omtrent 135 tonnen nats.

Fig. 5.   Zijnde een Ketel van 12 voeten wijd, boven aan; en 6 voeten diep, bevattende omtrent 67½ tonnen nats.


PLAAT III. Bladz 18, en volgende.

Afbeelding van het binnenwerk van een Brouw-Oven.

A. IJzeren Rooster, waarop het vuur geſtookt word.
B. B. Wangen, of ſchuinsopgaande muuren, rollaagsgewijze
opgehaald, van Oosterhoutſche zagte
Mopſteenen, waar op, als mede op het aanvulſel
van andere Zagte Steenen, een Ketel vast
ſtaat, en rust.
C Aschplaats onder den Rooster, zijnde omtrent
2½ voeten diep.
D. Mond van den Oven.
E. E. E. Opwaards gaande begin van den Omloop.
F. F. F. Vervolg van den Omloop, waar langs de hitte
van het vuur, rondom een Ketel, waterpas
heenen word geleid, tot in den ſchoorſteen van den Oven.


PLAAT IV. Bladz. 67, en volgende.

Zijnde eene egte afbeelding van mijne Eest‚ van buiten te zien; dewelke hier geene verklaaring behoeft.

Als mede afbeeldingen van eenige werktuigen, in mijne Brouwerij gebruikt wordende.

Fig. 1.   Afbeelding van een ijzeren Spitriek, waar mede het meel, in de Werkkuip, na dat het zelve genoegzaam is nat gemaakt, maar gedeeltelijk nog droog legt, ruw weg‚ door elkander gearbeid word, en aan de eene zijde van de Kuip hoopsgewijze opgeworpen, onder het bereik van

Fig. 2.   Zijnde een Rijf of Hark, met dunne lange randen, en een korten ſteel, ligt en zeer dienſtig om het drooge en natte Meel‚ gemakkelijk en ſpoedig, door elkanderen te mengen.

Fig. 3 en 4.   Verbeeld eene Gaffel, regt van voeren en ook van bezijden te zien, een of twee voeten langer als de Werkkuip wijd is, zeer noodzakelijk en dienſtig, om, na het tappen, of jagen van het water, zoo van het eerſte als tweede trekzel, het daar op drijvende Meel van elkanderen te ſcheiden, en met het water eguaal te vermengen.

Fig. 5.   Verbeeld een koperen Schep-Emmer, in kleine Brouwerijen, waar men geene kraan in de Ketel heeft om het Water in de Meelkuip te tappen, nog geene koperen Pomp in de Ketel, om het Bier, na het afkooken, op de Los- en Koelbakken te pompen, in gebruik, om de zoo even gemelde bewerkingen, taamelijk gemakkelijk, te weeg te brengen.

Fig. 6.   Schaal van 12 Rhijnlandſche voeten.


AAN DEN BINDER.

Plaat I te plaatſen tegen over Bladz. 14.
⎯⎯⎯ II ⎯⎯⎯⎯⎯⎯   ⎯⎯⎯⎯⎯⎯   ⎯⎯⎯⎯⎯⎯ 16.
⎯⎯⎯ III ⎯⎯⎯⎯⎯⎯   ⎯⎯⎯⎯⎯⎯   ⎯⎯⎯⎯⎯⎯ 18.
⎯⎯⎯ IV. ⎯⎯⎯⎯⎯⎯   ⎯⎯⎯⎯⎯⎯   ⎯⎯⎯⎯⎯⎯ 68.


Besluit. Inhoud.