Pagina:De Bierbrouwer.djvu/40

Uit Bolksch Bierbrouwersgilde
Versie door Kees (overleg | bijdragen) op 14 okt 2015 om 18:18 (→‎Onbewerkt: Nieuwe pagina aangemaakt met 'Met zoogenaamde Luikſche Hop, ben ik tot verſcheide maalen, en ook éénmaal met Brunswijkſche, bedrogen uitgekoomen. De Gelderſche en Heusdenſche oordeel ik...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Deze pagina is niet proefgelezen

Met zoogenaamde Luikſche Hop, ben ik tot verſcheide maalen, en ook éénmaal met Brunswijkſche, bedrogen uitgekoomen.

De Gelderſche en Heusdenſche oordeel ik alleen dienſtig, uit hoofde‚ van de minſte kosten, in Bier dat versch gedronken word.

De Hop moet bewaard worden in eene drooge en koele plaats: droog, om ze voor het muf worden; — en koel, om ze voor het verlies van haare balſemachtige deelen te beveiligen.

Van de Alſem.

Een klein gedeelte Alſem bittert wel ſterker als een groot gedeelte Hop, doch de ſmaak is zeer onaangenaam, en het bitter houd geen ſtand, maar verlaat het Bier, en het word zuur.

Van Scharlei.

Scharlei geeft noch renk noch ſmaak aan het Bier (ten ware in groote menigte gebruikt); maar ze bedwelmt de herſenen, en maakt dronken en korzelig. Dan dit is een zedelijk kwaad, waarvan men geen oorzaak wezen mag; waarom ik dezelve, zoo min als de Alſem, die tegen een natuurlijk kwaad niet beſchermt, in geenen deele gebruike.

Over het Water, tot het brouwen van Bier bruikbaar.

Bijna alle de Gewesten, in onze ééne en onverdeelbaare