Pagina:De Bierbrouwer.djvu/38

Uit Bolksch Bierbrouwersgilde
Versie door Kees (overleg | bijdragen) op 14 okt 2015 om 18:04 (→‎Onbewerkt: Nieuwe pagina aangemaakt met 'zekerder bevinding, verwisſelende. Waarom omtrent de verſchillende deelen der verſcheidene Graanen, die men liefst wil gebruiken, niets naders bepaale. <cente...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Deze pagina is niet proefgelezen

zekerder bevinding, verwisſelende. Waarom omtrent de verſchillende deelen der verſcheidene Graanen, die men liefst wil gebruiken, niets naders bepaale.

Over het maalen van het Brouwkoorn.

Het Graan, tot het brouwen van Bier, mag niet te fijn gebrooken worden, vermits hetzelve alsdan zich niet dan met al te veel moeite, voornamelijk wanneer de Brouwten groot zijn, laat bewerken, en te veel ſlijmt. Het brouwt gemakkelijker, wanneer het ſlegts in vier ſtukken gebroken, geplet, of de punten afgewrongen is. Doch ik houde het bovenäl met Mout, dat wel gekneust, plat en bleezig gemaalen is.

Voor dat men het Meel, tot een gebrouwt gefchikt, in de Werkkuip ſtort, ſtrooit men zoo veel Hop of Boekweite-doppen op den losſen bodem, dat de gaatjens, in denzelven, genoeg bedekt zijn voor het doorvallen van het Meel.

Van de Hap.

De Hop heeft, wanneer ze zonder merkelijke onheilen volkomen uitgegroeid en rijp geworden is, groote bellen, van eene ligtgeele glanſige koleur; men ontdekt in dezelve, onder het wryven tusſchen de handen, een overvloedige hars- of balſemachtige vettigheid, benevens een aangenaamen ſterken reuk.

Koude zomers verhinderen haaren wasdom zeer.